Het orgel is afkomstig uit de 1980 afgebroken Presbyterian Church in de wijk Camberwell in Londen. Deze kerk werd eerst ook de “Brunswick Square Church” genoemd, omdat hij aan het genoemde plein lag. Later is dit plein komen te vervallen en heet deze straat nu de Benhill Road. Op onderstaande kaart uit 1899 staat de kerk precies in het midden (“Pres. Cha.”).
De kerk was onderdeel van de Schotse Presbyterian Church, die later zelfstandig werd in de vorm van de Presbyterian Church of England. Op 17 april 1867 is het voornemen genomen door families in de wijk Camberwell in Londen om een gemeente te stichten.
Op 8 mei 1868 werd de eerste steen voor het nieuwe kerkgebouw gelegd door Lord Dalhousie, uit een vooraanstaande Schotse familie, betrokken bij het parlement van Groot-Britannië.
De kerk werd op 1 november 1870 officieel in gebruik genomen, maar daarvoor werden er incidenteel al wel samenkomsten gehouden op de bouwplaats. De eerste jaren werd de samenzang gehouden onder leiding van een voorzanger, want een orgel was er nog niet. Of dit naar ieders tevredenheid was, is twijfelachtig want uit de notulen van de kerkrentmeesters van de kerk blijkt dat de voorzanger wordt opgeroepen om zanglessen te nemen.
In 1875 werd dhr J. Reid Howatt er voorganger, iets wat hij tot 1904 zou blijven. De gemeente zong in deze periode met een voorzanger (“precentor”).
Uiteindelijk op 7 juli 1880 wordt de beslissing genomen een orgel aan te schaffen, nadat de orgelcommissie van de kerk, geholpen door adviseur J. Murray, een aantal offertes heeft aangevraagd. In de archieven van de BIOS (British Institute for Organ Studies) blijkt dat ook orgelbouwer William Hill in al 1879 een offerte ter waarde van £ 700,- heeft gemaakt voor de Presbyterian Chapel. De opdracht wordt gegund aan de heren Maley, Young & Oldknow voor £ 569,- Zij bouwen in vier maanden het orgel. Op donderdag 18 november 1880 wordt er een openingsconcert gehouden, uitgevoerd door J. Murray met medewerking van zijn koor.
- Het openingsprogramma omvatte:
- Orgelsolo: Andante, Henry. Smart
- Orgelsolo: Fantasie, Adolph Hesse
- Koor: “It shall come to pass”, Garrett
- Orgelsolo: Andante, Dr. S.S. Wesley
- Koor: “I waited for the Lord”, Felix Mendelssohn
- Orgelsolo: Allegretto, W.S. Bennett
- Koor: “Hear my Prayer”, Mendelssohn
- Orgelsolo: Allegro, Lemmens
- Solozang: “I know that my Redeemer”, Georg Friedrich Händel
- Koor: “Halleluja”, Georg Friedrich Händel
De jaren daarna…
De jaren daarna
Toen in 1918 het vijftigjarig jubileum van de kerk gevierd werd, floreerde de gemeente goed. Uit een jubileumboekje dat is uitgegeven blijkt dat de kerk oorspronkelijk 700 zitplaatsen had en dit later met een balkon zelfs uitgebreid werd naar 1000 zitplaatsen. Het daadwerkelijke aantal kerkgangers is echter tot enkele honderden beperkt gebleven. Het orgel werd veel gebruikt en van de periode 1891 tot 1923 staat vast dat deze jaarlijks gestemd door dhr Lewis. In 1901 werden ook voor £ 37,- aan onderhoudswerk en reparatie uitgevoerd, ook door dezelfde heer Lewis.
Tot rond het jaar 1918 groeit de gemeente gestaag. In die tijd kwamen er grote zorgen in de gemeente vanwege de eerste wereldoorlog en later een economische depressie. Dit zorgde er ook voor dat de wijk Camberwell in Londen verpauperde, de rijkere families wegtrokken en dat uiteindelijk de Court of Deacons moest beslissen dat het niet meer mogelijk was het gebouw en de gemeente te onderhouden. Op 29 september 1935 werd de laatste dienst gehouden, de gemeente samengevoegd met een andere Presbyteriaanse gemeente. Het kerkgebouw werd verkocht aan een makelaar, mw. E. Gransbury. De kerk werd inclusief een deel van de inventaris verkocht en zodoende werd mw. Gransbury ook eigenaar van het orgel. Op de overdrachtsdocumenten staat hierbij nog opgemerkt dat het orgel niet voorzien was van een windmotor, maar door een orgeltrapper van lucht moest worden voorzien.
De makelaar wilde graag dat het gebouw de functie van kerk zou behouden en verhuurde het gebouw aan een kerkgemeenschap: de Elim Pentecostal Church. In 1937 besloot de makelaar het gebouw zelfs te verkopen aan diezelfde Elim Church. Deze pinkstergroep maakt zeker in de beginjaren gebruik van het orgel tijden hun samenkomsten. De gemeente was echter niet erg groot en hield de samenkomsten vaak in de Lecture Hall en gebruikte de kerk zelf alleen voor grotere evenementen. Het orgel kon een volle kerk goed aan. In de Lecture Hall maakte de Elimgemeente echter steeds meer gebruik van moderne muziekinstrumenten. Een andere Elim-gemeente in London had was zelfs de eerste gebruiker van een Hammond elektronisch orgel in Europa.
Tijdens de tweede wereldoorlog is buurt rondom de kerk enkele malen getroffen door Duitse luchtaanvallen. Het orgel is daarbij niet beschadigd, maar zat wel onder het gruis en moest schoongemaakt en gerestaureerd worden. Kwajongens sloopten bovendien een deel van het mechaniek.
Rond 1950 werd Bill Plowright voorganger van deze Elim-gemeente. Hij was ook professioneel gospelzanger en hield erg van muziek. Als orgelliefhebber en wilde graag dat het orgel weer in goede staat kwam zodat ook zijn gemeente de prachtige klank leerde kennen. Hij kwam in 1955 via kennissen in contact met iemand die hem kon helpen, dhr Mike Donovan. Deze jongeman was net, op 18-jarig leeftijd, begonnen als leerling bij orgelbouwer Kingsgate Davidson en samen met zijn leermeester, John Lester, zorgden zij ervoor dat het orgel, na 20 jaar niet gebruikt te zijn, weer in goede conditie kwam. Het orgel werd door hen voorzien van een windmotor. Het orgel werd veel gebruikt voor studie door de organisten en voor de grotere samenkomsten (vooral de Youth Rallies). Vaste organist daarbij was Ron Cooper, die ook vaste begeleider was van het London Crusader Choir. Toen er steeds minder diensten in de kerk gehouden werden, maar voornamelijk in de ‘lecture hall’, trokken de organisten weg. Mike Donovan ging in dienst bij Hill, Norman and Beard, een voortzetting van dezelfde orgelbouwer William Hill dat in 1879 een offerte deed voor een orgel.
De grote kerkzaal werd echter nog steeds niet veel gebruikt en had ook veel last van lekkage bij regen, iets wat sinds de bouw al een probleem was. Er is bijvoorbeeld ook een rekening van Maley, Young & Oldknow bekend voor het herstellen van schade aan het orgel na smeltende sneeuw. De kerk had inmiddels de bijnaam ‘Camberwell’s Unlucky Church’ gekregen. Het gebouw was in slechte toestand geraakt, het dak lekte op tientallen plaatsen en er was nauwelijks geld voor de verwarming. Het orgel deed het echter nog prima. Het was zelfs zo dat een keer, toen met de volle registratie werd gespeeld, een deel van het dak met kroonluchter en al naar beneden stortte door de trillingen! In 1979 is de kerk definitief geslotenen word besloten wordt deze af te breken wegens bouwvalligheid. Het gebouw van de zondagsschool blijft wel behouden. Dhr Plowright was nog steeds voorganger bij de Elim-gemeente en zocht contact gezocht met een Nederlander, dhr Taco Boersma om het orgel te behouden. In het blad ‘Musical Opinion’ stond namelijk een advertentie waarin gevraagd werd naar orgels die overtollig waren. Het orgel is vervolgens gedemonteerd en naar Nederland verscheept.
De Lecture Hall bleef tot 2014 in gebruik door de Elim Church. In dat jaar werd deze zaal verkocht aan de Okiki Imole Celestian Church of Christ. Op de locatie van de kerk staat nu een bejaardentehuis: het Plowright House for Ederly People. Hier een link naar Google Streetview om de huidige situatie te bekijken.